Terugblik op het project

De doelstellingen die bij het begin van het project PATHOFLAX werden vooropgesteld waren (i) een epidemiologische studie van deze ziekte in alle gebieden waar vezelvlas wordt geteeld, (ii) het bestuderen en toepassen van een aanpak die gebaseerd is op het stimuleren van de natuurlijke afweer van de plant door niet-besmettelijke Verticillium-stammen of natuurlijke elicitoren, een aanpak die milieuvriendelijk is en, tenslotte, (iii) het benutten van de natuurlijke biodiversiteit van vlas om rassen te identificeren die resistent zijn tegen de ziekte. Het uiteindelijke doel van het project was de ontwikkeling van een instrumentarium (“IPM box” ) tegen de Verticillium verwelkingsziekte bij vlas en de verspreiding ervan onder de landbouwers.

De aan het begin van het project gestelde doelstellingen werden bereikt en leveren nu zeer belangrijke informatie op voor vlastelers die te maken hebben met Verticilliumproblemen in vezelvlas.

Er werd in Frankrijk, Wallonië en Vlaanderen een epidemiologische studie opgezet naar de Verticilliumschimmel in het volledige teeltgebied van vezelvlas.  Uit deze twee jaar durende monitoring in Frankrijk, Wallonië en Vlaanderen bleek dat de ziekte in alle drie de regio’s in soms zeer hoge mate aanwezig was. Uit de werkzaamheden bleek ook dat het klimaat een overheersende rol speelt bij het tot uiting komen van de ziekte, waarbij de gevolgen meer uitgesproken zijn in droge jaren, wat het geval was in 2020. Talrijke parameters werden bestudeerd in een poging om de risicofactoren voor de ontwikkeling van de ziekte in vlas te bepalen (vanuit het oogpunt van de opbrengst). Naast de factor jaar (klimaateffect) lijkt ook de bodemtextuur een belangrijke factor te zijn, waarbij lichtere gronden bevorderlijker zijn voor de ontwikkeling van de ziekte. Deze resultaten moeten echter worden genuanceerd omdat dergelijke bodems alleen in Vlaanderen werden vastgesteld. De aanwezigheid van aardappelen in de rotatie bleek ook een belangrijke factor te zijn voor het niveau van de in de bodem aangetroffen microsclerotia. Er kon echter geen duidelijk verband worden gelegd tussen het gehalte aan microsclerotia in de bodem en de aanwezigheid van symptomen in het perceel. Dit wijst erop dat andere factoren dan de besmettelijkheid van de bodem een rol spelen bij het moduleren van de omvang van de schade.  Het bepalen van het besmettingspotentieel van een bodem (d.w.z. het kwantificeren van het aantal microsclerotia in de bodem) is dus onvoldoende om een risicomaatstaf voor de landbouwer te bepalen. Dit wijst erop dat andere factoren dan bodemverontreiniging een rol spelen bij het moduleren van de omvang van de schade. Er zijn dus verdere onderzoeken nodig om deze factoren te identificeren, met name de factoren die betrokken zijn bij de kieming van microsclerotia.


Daarnaast werd onderzoek gedaan naar een milieuvriendelijke bestrijdingstechniek op basis van het stimuleren van de natuurlijke afweer van de plant door middel van niet-pathogene Verticilliumstammen en natuurlijke elicitoren. Dit gebeurde zowel op laboschaal als in veldproeven.
Er werd bij aanvang tussen de partners een gezamenlijk protocol opgesteld voor het uitvoeren van bioassays onder gecontroleerde omstandigheden. Door de laboproeven was een versnelde screening  mogelijk om zo de meest doeltreffende biocontroleproducten te identificeren en hun werkingsmechanisme te beschrijven. Op dit moment lijken de verkregen resultaten te wijzen op een betrekkelijk geringe effectiviteit van het gebruik van elicitoren bij de bestrijding van de Verticillium verwelkingsziekte. Een tiental andere commercieel beschikbare biocontrolemiddelen werden in het veld getest, maar geen enkele was doeltreffend tegen Verticillium.  Anderzijds heeft het gebruik van niet-pathogene stammen van Verticillium isacii als biocontroleproduct interessante resultaten opgeleverd in een gecontroleerd milieu.  De hypothese is dat deze stam werkt als een antagonist van de ziekteverwekker Verticillium dahliae. Er is meer onderzoek nodig om te komen tot een product dat doeltreffend is in het veld en commercieel verkrijgbaar is.

Tot slot werd ook de natuurlijke biodiversiteit van vlas geëvalueerd om resistente rassen ten aanzien van Verticillium te identificeren. Via laboproeven werden rassen gescreend uit de collecties met als doel om de tolerantiekenmerken of gevoeligheid van de rassen voor V. dahliae te kunnen bepalen. Dankzij deze screeningstesten konden aan het einde van het project 8 nieuwe vlasvariëteiten worden geïdentificeerd die beter bestand zijn tegen Verticilliumverwelking. Deze rassen zijn dus een bron van genetische biodiversiteit die van belang kunnen zijn in de strijd tegen deze schimmelziekte.  Deze rassen vormen dus een bron van genetische biodiversiteit die belangrijk kan zijn bij de bestrijding van deze schimmelziekte. Het PATHOFLAX-project heeft nog geen objectieve manier gevonden om de aantasting van de plant door de ziekteverwekker te meten. Dit is nodig om de vlasveredelaars te helpen bij de ontwikkeling van variëteiten die resistent zijn tegen Verticillium. Uit een studie in het kader van het project PATHOFLAX blijkt dat de meest tolerante rassen een hogere graad van pectinemethylesterificatie hebben. Deze studies zullen worden voortgezet. Om de resistentiemechanismen van ziektetolerante rassen te begrijpen, moet dit verschijnsel worden bestudeerd.

Er werden ook veldproeven aangelegd in de verschillende regio’s. Het doel was om na te gaan of er interacties geïdentificeerd kunnen worden tussen variëteit/Verticillium/agro-klimatologische omstandigheden. Er werden rassenproeven opgezet met vrijwel dezelfde vezelvlasrassen als in de handel verkrijgbaar zijn. Statistische analyses toonden aan dat sommige rassen zich tussen de jaren en op de verschillende proefpercelen ongeveer hetzelfde gedragen.  Dit maakte het mogelijk variëteiten te identificeren die meer of minder gevoelig zijn voor de aanwezigheid van Verticillium.

Op basis van de bekomen resultaten konden een aantal bouwstenen van de IPM toolbox voor de bestrijding van Verticillium in vlas worden opgemaakt: – teelttechniek: aardappelen in het teeltplan verhoogt het inoculum in de bodem, ontsmetting van vlaszaad is noodzakelijk om besmetting van het zaad te voorkomen en op lichte gronden blijkt Verticillium meer aanwezig te zijn
– genetica: er zijn rassenverschillen in gevoeligheid voor Verticillium aantasting. Alle rassen kunnen echter worden aangetast en de invloed van het jaar (weersomstandigheden) is belangrijk.
– diagnostische instrumenten: bodem-, plant- en zaaddiagnostiek beschikbaar in de 3 regio’s.
– biocontrole: interessante resultaten met Vt305, maar er is nog geen commercieel product beschikbaar om Verticillium in vlas doeltreffend te bestrijden.


Er is evenwel niet voldoende kennis en resultaat om een geïntegreerde strategie voor de bestrijding van Verticillium in vlas aan de vlastelers voor te stellen. De telers kunnen enkele preventieve maatregelen nemen, maar dat biedt geen garantie dat zij geen Verticillium-infectie in vlas zullen hebben. Bovendien bestaat er nog geen bestrijdingstechniek voor Verticillium. Er is verder onderzoek nodig om de IPM-toolbox te vervolledigen en de vlastelers een volledig operationele bestrijdingsstrategie aan te bieden. De basis van de IPM-toolbox is echter al te vinden op de projectwebsite en op de websites van de partners.